Het park is verlaten als Carlo in het holst van de nacht op het bankje aan de oever van de rivier zit. Aan de overkant ziet hij de lichten van straatlantaarns op de dijk en hij neemt daar de koplampen waar van auto’s die niet rijden. In het vage licht kan hij met moeite enkele gestaltes, die ogenschijnlijk onrustig heen en weer lopen, van het duister onderscheiden. De stemmen die door de wind worden meegevoerd, geven Carlo de indruk dat er een zekere paniek heerst onder de mensen op de dijk. Hoewel het hem zeker benieuwt waarom de mensen zo nerveus lijken te zijn, kan hij er niet te lang bij stilstaan. Hij heeft al teveel aan zijn hoofd.
De zwarte kant van december
De nachten worden langer, Mijn hart klopt steeds banger. De dagen worden kouder, Het gevoel wordt met de jaren vertrouwder. Eenzaamheid bederft alle pret, Door de leegte naast me in bed. December heeft haar meegenomen, En zij kan alleen nog bestaan in mijn dromen. De rotmaand is weer aangebroken, En als het vuurwerk wordt afgestoken, … Lees meer