Terug naar Atlantis

Terwijl de zon hoog aan de hemel staat, beweegt een eenzame figuur zich langzaam voort door het rustige deinende water. Hoewel hij al een behoorlijke afstand heeft afgelegd sinds hij van het schip waarop hij meeliftte in het water sprong, voelt Eudipes de pijn in zijn spieren niet. Zijn doorzettingsvermogen en de vastberadenheid om zijn doel te bereiken zijn sterker dan de vermoeidheid die zich langzaam meester maakt van zijn lichaam. In de verte doemt het eindpunt van zijn reis al op. Aan de horizon worden steeds duidelijker de contouren zichtbaar van het vulkanische eiland Atlantis, zijn geboortegrond.

Het is alweer meer dan twee jaar geleden dat Eudipes Atlantis verliet. Zijn ouders waren omgekomen toen hun huis afbrandde en de enige persoon die hij nog lief had, zijn vriendin Nymphia, werd door haar ouders uit zijn buurt gehouden. Eerst zagen ze elkaar nog stiekem, maar na verloop van tijd werd al het contact verbroken. Hij zag daarna geen reden meer om in Atlantis te blijven en trok de wijde wereld in. Hij heeft enige tijd in Sparta gewoond, waar hij les kreeg in boogschieten. Zijn leermeester Archillos zag dat er een hoop talent in Eudipes school. Het kostte hem dan ook niet veel moeite om van zijn leerling een van de beste boogschutters in Sparta te maken. Zelden mist hij zijn doel, hoe groot de afstand ook is, zolang hij zijn doel maar kan zien.

En dat talent is de reden dat hij nu onderweg is, terug naar Atlantis. Na zijn verblijf in Sparta heeft Eudipes nog een tijdje in Mycene gewoond, waar een oude ziener, Luminos, hem waarschuwde voor het gevaar dat de plek waar zijn wortels liggen bedreigt. Een Atheense vloot was onderweg om Atlantis te veroveren. Het eiland is rijk aan vruchtbare grond, en de gemeenschap die er op gebouwd is is welvarend. Dit in tegenstelling tot Athene, waar de oogst al enkele jaren slecht is geweest. Toen ze van het eiland hoorden, was het voor hen meteen duidelijk: het eiland veroveren, koste wat het kost. Luminos vertelde hem ook dat er vele slachtoffers zouden vallen als de Atheners Atlantis zouden invallen. Niet alleen mannen, ook vrouwen en kinderen zouden niet gespaard blijven. De enige manier waarop Atlantis een wreed lot bespaard kan worden, is als Eudipes terugkeert. Hij is de sleutel tot de toekomst voor Atlantis.

Toen Eudipes het verhaal van Luminos had aangehoord stond zijn besluit meteen vast. Hij moest en zou teruggaan naar Atlantis. De Atlantiërs zijn van nature geen goede vechters. Het is een vreedzaam volk dat leeft van de landbouw. Zelden hebben ze zich hoeven te verdedigen tegen een ander volk, en dat is nu juist de zwakte die de Atheners kunnen uitbuiten. Er is wel een leger, maar de middelen en mankracht waarover het beschikt zijn beperkt.

Eudipes merkt dat hij zijn doel bijna heeft bereikt. Met zijn voeten voelt hij de bodem van de zee. Als hij iets dichter bij het land is, richt hij zich op en loopt de laatste meters. Voorzichtig kijkt hij om zich heen. In het oosten ziet hij aan de oever enkele schepen liggen, die er precies zo uitzien als de ziener hem had voorspeld. Hij ziet hoe mannen in de weer zijn met kisten die uit de schepen geladen worden. Anderen zijn bezig een kamp te bouwen. Eudipes besluit het zekere voor het onzekere te nemen en zoekt zijn toevlucht in de struiken. Pas als het duister het daglicht verdreven heeft zal hij verder trekken richting de stad.

Als de nacht zijn donkere deken over het landschap heeft geworpen, wordt Eudipes opgeschrikt door een luide gil. Als hij om zich heen kijkt duurt het even voor hij zich herinnert waar hij is. Tot zijn schrik realiseert hij zich dat hij in slaap gevallen was. Met de vijand zo dichtbij is dat natuurlijk levensgevaarlijk, maar gelukkig hebben ze hem niet ontdekt. Opnieuw snijdt een gil als een scherp mes door de nachtelijke stilte. Als zijn ogen wat meer gewend zijn aan de duisternis, ziet Eudipes hoe twee mannen een vrouw voortduwen richting de schepen. Opnieuw gilt ze, waarop een van de mannen zijn hand op haar mond legt. Eudipes twijfelt geen moment. Hij pakt zijn pijl en boog. Twee gerichte pijlen maken een einde aan het schouwspel.

Hij kijkt om zich heen om te zien of er niet meer vijanden op de loer liggen. Als hij besluit dat de kust veilig is, loopt hij rustig naar de vrouw toe die verbouwereerd om zich heen staat te kijken. Als ze hem ziet wil ze wegrennen, maar ze komt niet ver, omdat haar benen bij elkaar gebonden zijn. ‘Rustig maar. Ik heb geen kwaad in de zin.’ Eudipes probeert de vrouw gerust te stellen. Na eerst een nieuwe vluchtpoging te ondernemen, geeft ze het op. ‘Wie bent u, wat wilt u van me ?’ Hoewel het donker is, kan Eudipes de angst in haar ogen bijna zien. ‘Ik ben Eudipes. En het enige wat ik wil is u helpen.’ Eudipes knielt naast de vrouw neer en snijdt het touw om haar enkels door met zijn mes. Hij hoort aan de ademhaling van de vrouw dat ze iets gekalmeerd is. Dan staat hij op en helpt de vrouw overeind. ‘Waar moet u naartoe ?’ ‘Naar de stad. Regentos, mijn man zal wel ongerust zijn.’ Regentos. Eudipes schrikt even als hij de naam hoort. ‘Bent u dan Leona, de koningin van Atlantis ?’ De vrouw knikt.

Voorzichtig sluipt Eudipes in de richting van de stad, gevolgd door Leona. Als ze de stad hebben bereikt gaat Leona hem voor naar het paleis. Als ze daar aankomen, worden ze tegengehouden door twee wachten. Als ze Leona herkennen laten ze het tweetal door. Eudipes geeft zijn ogen goed de kost. Nog nooit is hij binnen de muren van het paleis geweest. Leona opent een deur en betreedt een grote ruimte. Eudipes hoort hoe een opgeluchte mannenstem haar begroet. ‘Leona, mijn liefste. Ik dank de goden dat je hier weer voor me staat. Ik dacht dat ik je voor goed kwijt zou zijn toen je meegenomen werd door die barbaren. Hoe heb je weten te ontsnappen ?’ Leona wijst naar Eudipes, die in de deuropening staat. ‘Dat is de man die me gered heeft. Hij heeft de barbaren gedood en mij bevrijd.’ De koning stapt op Eudipes af. ‘Dan verdient deze man een beloning.’ Eudipes schudt zijn hoofd. ‘Nee Sire. Dat kan ik niet aannemen. Ik ben terug gekomen naar Atlantis met een reden. U bent ongetwijfeld op de hoogte van de aanwezigheid van vreemde schepen in het oosten. De vijand is hierheen gekomen om het land te veroveren.’ De koning kijkt hem doordringend aan. ‘Ik ben me inderdaad bewust van hun aanwezigheid. Ik vermoed dat zij het waren die mijn vrouw hebben geprobeerd te ontvoeren.’ Eudipes knikt. ‘Daar ben ik zeker van Sire. Maar ik ben van ver gekomen om u te helpen de vijand te verslaan.’ ‘En hoe kun jij daarbij helpen ?’ ‘Met pijl en boog Sire.’ De koning kijkt hem aan en begint te lachen. ‘Met pijl en boog schiet je niets op. We zijn al bezig met het mobiliseren van ons leger. Onze hoogste generaal, Militos, heeft een strategie bedacht. En ik weet zeker dat wij het vijandelijke leger op die manier kunnen verslaan.’ Eudipes schudt zijn hoofd. ‘Nee. Het Atlantische leger is te zwak.’ De koning kijkt hem nors aan. ‘Bij de goden!. Ik ben u dankbaar dat u mijn vrouw heeft gered, maar dat geeft u nog niet het recht om mijn leger in twijfel te trekken. Als u echt wilt helpen kunt u zich bij het leger aansluiten, en anders verzoek ik u te vertrekken.’ Eudipes denkt even na over de opties die hij heeft. Dan neemt hij afscheid van de koning en zijn vrouw en verlaat het paleis.

Eenzaam zwerft Eudipes door de straten van Atlantis. Hij had gehoopt op de steun van de koning, maar nu deze ontbreekt zal hij op eigen houtje moeten opereren. Hij probeert te bedenken hoe, maar het ontbreekt hem nog aan ideeën. Hij stopt als hij de plaats bereikt waar ooit zijn huis stond. Het gebouw is bijna geheel verdwenen, al staat het stenen gedeelte van de voorgevel nog wel grotendeels overeind. Voorzichtig betreedt hij de uitgebrande woning, en baant zich een weg door de rommel binnen. Niet alleen verbrande huisraad, ook afval van buiten ligt verspreid over de vloer. Hij gaat in een hoek zitten en sluit zijn ogen, terwijl hij nog steeds nadenkt over een manier om de Atheners te verslaan. Dan ziet hij zijn ouders voor zich, die schreeuwen om hulp. Precies zoals hij ze zag toen de brand uitbrak. Hij werd toen uit het brandende huis getild door de buren, terwijl hij zijn ouders zag verdwijnen in de rook. Het vuur greep snel om zich heen in het houten gebouw en ze zaten opgesloten. Nooit heeft hij hun gezicht kunnen vergeten zoals hij dat de laatste maal voor zich zag.

Als hij wakker wordt, ziet Eudipes dat de nacht alweer is verdreven door de dag. Hij hoort het lawaai buiten en staat op. Buiten gekomen ziet hij hoe Atlantiërs heen en weer rennen. Iemand schreeuwt dat iedereen zich moet verstoppen, omdat de vijand eraan komt. Eudipes weet dat de tijd gekomen is om de strijd aan te gaan. Maar nog steeds weet hij niet hoe hij in zijn eentje een heel leger zou kunnen verslaan. Hij wil weglopen, maar wordt tegengehouden. ‘Eudipes ? Je bent terug. Je weet niet hoe lang ik op dit moment heb gewacht. Het moment waarop ik je weer zou zien.’ Eudipes kijkt in de ogen van Nymphia. ‘Nymphia. Het doet mij ook goed om jou weer te zien. Ik heb je nooit kunnen vergeten.’ ‘Ik jou ook niet. Maar we moeten nu opschieten. We moeten vluchten voor de vijand.’ Eudipes schudt zijn hoofd. ‘Nee. De ziener heeft gezegd dat ik de enige ben die de vijand kan tegenhouden. En dat ga ik doen.’ Nymphia kijkt hem verbaasd aan. ‘Hoe dan ?’ ‘Dat weet ik nog niet. Maar de ziener heeft tot nu toe gelijk gehad. En dus weet ik dat ik de vijand kan verslaan.’ Nymphia kijkt hem hoopvol aan. ‘Werkelijk ? Kan ik je helpen ?’ Eudipes schudt zijn hoofd. ‘Nee, ik wil dat jij met de rest mee gaat, zodat ik weet dat je veilig bent.’ Ze zwijgt. ‘Ga nu Nymphia. Ik redt me wel.’ Ze kijkt hem nog even aan en rent dan achter de rest van de bevolking aan, op zoek naar een schuilplaats.

Enigszins beduusd van zijn kortstondige ontmoeting met Nymphia, loopt Eudipes richting de stadspoort. Zijn pijl en boog draagt hij bij zich. Als hij de stadspoort heeft bereikt ziet hij dat deze gesloten is. Op de stadsmuren staan soldaten, die stenen en speren naar beneden werpen. Enkele soldaten vallen van de muur. Eudipes ziet een kleine opening in de muur en kijkt daardoor naar de andere kant. Hij ziet hoe Atheense soldaten een houten stormram richting de stadspoort duwen. Hij probeert iets te verzinnen om de stormram tegen te houden. De stenen en speren van het leger hebben weinig effect tegen de soldaten, die onder een soort houten afscherming lopen. Als Eudipes zijn hoofd omdraait, ziet hij een fakkel hangel bij de stadspoort. Hij bedenkt zich geen moment, en rent ernaartoe. Hij scheurt een deel van zijn kleding af, en wikkelt dit om een pijl. Hij hang dit vervolgens in de vlam van de fakkel en gaat terug naar de opening in de muur. Hij pakt zijn boog, legt de brandende pijl erin en vuurt deze af. De pijl raakt de stormram aan de zijkant. Zoals hij al hoopte vat het hout vlam en grijpt snel om zich heen, net zoals het deed toen zijn ouders stierven. Hij hoort de soldaten schreeuwen. Ze rennen onder de houten afscherming vandaan, terwijl de stormram veranderd is in een vuurzee. De munitie van het Atlantische leger treft nu wel doel. Een voor een sneuvelen de vluchtende soldaten.

‘Goed werk.’ Eudipes draait zich om en kijkt in het gezicht van Regentos. ‘Ik heb u onderschat. Dat was een goede zet. Voorlopig zijn we wel van ze af, maar ze zullen terugkeren, daar ben ik zeker van.’ Eudipes kijkt de koning aan. ‘Dat hoeft niet. Als ze allemaal in de schepen zitten, en we steken hun kamp en de schepen in brand, dan zullen ze zware verliezen lijden.’ De koning glimlacht. ‘Geen slecht idee. Maar hoe komen wij daar ongemerkt ?’ ‘Als de duisternis de wereld in haar macht heeft Sire.’

Als buiten het duister het daglicht weer verdreven heeft, verlaat Eudipes het paleis. Samen met generaal Militos en een klein leger voorzien van fakkels, verlaat hij de stad. Voorzichtig sluipen ze naar het vijandelijke kamp. Daar aangekomen steken ze de tenten in brand. Gealarmeerde soldaten vallen hen aan. Eudipes maakt van de verwarring gebruik om richting de schepen te sluipen. Als hij binnen schotsafstand is, pakt hij drie pijlen, voor ieder schip één. Hij steekt ze een voor een aan en vuurt ze af. De schepen vatten snel vlam, en het duurt niet lang voordat het vijandelijke kamp wordt verlicht door het vuur dat om zich heen grijpt. Eudipes kijkt naar het kamp, waar nog steeds gestreden wordt. Dan voelt hij een immense pijn in zijn bovenbeen en ziet hoe een kleine speer er uit steekt. Dan voelt hij een plotselinge pijn in zijn achterhoofd, en wordt alles zwart voor zijn ogen.

Als Eudipes ontwaakt, bevindt hij zich in een grote kamer. Naast zijn bed ziet hij Nymphia zitten. ‘Gelukkig, je bent ontwaakt. Ik was bang dat we je kwijt waren. Ik denk niet dat ik dat aan zou kunnen. Ze hebben je nog net op tijd kunnen redden van de vijand.’ Eudipes glimlacht. ‘Ik was nog niet van plan om dood te gaan. Ik ben niet voor niets teruggekomen. Ik wilde niet dat jou iets zou overkomen.’ Nymphia glimlacht en buigt zich naar voren en kust hem. ‘Ik ben blij dat je terug bent Eudipes. Ik heb je gemist. Al die tijd is er geen ander geweest die mijn hart zo verwarmde als jij.’ Dan kust ze hem weer, en doet Eudipes zijn pijn vergeten.

De Atheners werden dankzij Eudipes verslagen, en keerden niet meer terug. Samen met Nymphia stichtte hij een gezin, waarmee hij gelukkig leefde in Atlantis. Acht jaar na de Atlantische oorlog moesten de inwoners echter halsoverkop vertrekken. De vulkaan was na vele duizenden jaren ontwaakt, en sleurde in het diepst van de nacht het eiland, en een deel van de bewoners, mee naar de onmeetbare diepte van de zee…

Plaats een reactie