Stille getuigen

bos01Twee schoenen. Dat is alles wat er nog rest. Twee roze sneakers, maat 36, met witte strepen over de neuzen en grijze veters die ooit wit waren. De witte zolen worden gecamoufleerd door opgedroogde modder, als een afdruk van de laatste plek waar de schoenen hebben gelopen. Twee schoenen, een mensenleven samengevat in schoeisel, als stille getuigen van het moment waarop de draagster van haar schoenen werd gescheiden en een mist van onzekerheid de wereld van haar ouders binnendrong.

Zwijgend staart Bert naar de schoenen op de tafel. Hij heeft zijn bril afgezet, waardoor ze zijn vervaagd tot twee roze vlekken tegen de donkere achtergrond van de eetzaal in de jeugdherberg. Een aanblik die hem troost biedt en de harde werkelijkheid voor even vervaagt. Hij houdt zijn bril vast tussen zijn duim en wijsvinger. Zijn andere hand bedekt zijn mond, om als een celdeur zijn emoties gevangen te houden. Langzaam beweegt hij zijn hoofd heen en weer, terwijl hij zijn ogen sluit en diep inademt. Ergens ver weg hoort hij de stem van de Belgische rechercheur, maar het geluid wordt gedempt door het vacuüm, ontstaan door het gat dat is geslagen in zijn ziel.

Een hand drukt lichtjes op zijn schouder en haalt Bert terug naar de werkelijkheid. Hij draait zijn hoofd en zet met tegenzin zijn bril weer op. De rechercheur hurkt naast hem neer en houdt Bert een glas water voor. Water klotst over de rand van het glas terwijl Bert het trillend naar zijn mond brengt.
“Heeft u uw vrouw al kunnen bereiken?”
Bert kijkt op de klok boven de deur. Anne kan ieder moment wakker worden en zijn voicemailberichten afluisteren. Zijn eerste bericht was zes woorden lang, maar voor Bert voelt het alsof hij een thriller van driehonderd pagina’s heeft voorgelezen.

‘Bel me als je dit hoort.’

Zijn tweede bericht was niet alleen langer, de wanhoop in zijn stem was ook gegroeid.

‘Schat…. Alsjeblieft… word wakker…. Bel me… Moet je spreken… Lotte… Bel me.’

Hij zet het glas op de tafel. Onmiddellijk dringen de roze sneakers zijn bikveld binnen. Haarscherp schreeuwen ze haar naam, waardoor Bert met zijn neus op de feiten wordt gedrukt die hij niet onder ogen wil zien. Met één hand trekt hij de bril van zijn neus en gooit hem op tafel. Bert sluit zijn ogen en drukt met zijn duim en wijsvinger tegen zijn ooghoeken. Anne zal willen weten wat er gebeurd is, maar hij weet zelf ook zo weinig. Hij stond in de file op weg naar huis toen de mentrix hem belde, dat herinnert hij zich nog. Vanaf dat moment trok de wereld in een waas aan hem voorbij. Hij weet niet of het een herinnering is die een droom lijkt, of een droom die zich aan hem presenteert als een herinnering, maar ineens zat hij hier, een paar honderd kilometer van huis. Hij moet een keer zijn gestopt om te tanken, maar hij kan zich er niets van herinneren. Er is maar een ding waar hij op dit moment aan kan denken.

Carly Rae Jepsens ‘Call me maybe’ haalt Bert terug naar de werkelijkheid. Met zijn hand tast hij naar zijn telefoon op de tafel. Lotte heeft die beltoon ingesteld, omdat ze weet dat haar vader geen idee heeft hoe hij de beltoon van zijn toestel moet aanpassen.
“Anne?” Bert haalt sluit zijn ogen en haalt dep adem.
“Wat is er in godsnaam aan de hand, Bert? Je klonk zo… paniekerig.”
“Is Tessa bij je?”
“Ik ben alleen. Is er iets met Lotte?”
Bert knijpt met de duim en wijsvinger van zijn vrije hand de tranen uit zijn ooghoeken. Misschien moet hij wachten tot Anne haar collega erbij heeft geroepen. Ze moet niet alleen zijn op dit moment.
“Bert?”
“Ik… Ik ben er nog.”
“Je maakt me bang.”
“Sorry. Maar… Lotte…” Hij slaat zijn hand voor zijn mond en schudt zijn hoofd. De woorden blijven hangen in zijn keel.
“Bert, wat is er met Lotte? Gaat alles goed met haar?”
Bert haalt diep adem. “Lotte… is….” Hij slikt en grijpt met de pols van zijn hand waarin hij de telefoon houdt vast om het trillen van zijn arm te dempen. “Ze… Lotte…. Ze is verdwenen.”

Zodra de woorden zijn uitgesproken, voelt Bert zijn lichaam verslappen. De grond verdwijnt onder zijn voeten en een gapend gat opent zich als de mond van een wild dier dat op het punt staat om hem te verslinden. Dan voelt hij hoe hij valt. Steeds dieper en steeds harder tuimelt hij het gat in, zoals je in oneindige diepten valt in dromen. Ergens ver weg hoort hij de stem van de rechercheur.
“Mevrouw Burghouts? Rechercheur De Vlieger hier. Ik ben hier bij uw echtgenoot….”
De geluiden verstommen. Het gat is overal om Bert heen. Een gitzwart niemandsland waarin alleen hijzelf nog bestaat. En Lotte.

Hij ziet haar ver onder zich. Ze ligt op de bodem van het gat, maar hoewel Bert blijft vallen, komt hij niet dichterbij. Haar groene ogen kijken hem doodsbang aan vanachter de pluk haar die voor haar gezicht hangt. Lotte is 17 jaar en iets kleiner dan de meeste van haar leeftijdsgenootjes. Toch weet ze altijd wel op te vallen bij anderen. Ze heeft de ijdelheid van haar moeder geërfd en soms zou Bert een tweede badkamer willen hebben, zodat de tijd die hij op hen moet wachten als ze zich klaarmaken voor vertrek, gehalveerd kan worden. Bert plaagt zijn dochter graag met haar ijdelheid. Omdat hij weet dat ze het vreselijk vindt als haar haar in de war zit, woelt hij wel eens met zijn hand door haar bruine haren, waarna Lotte naar de badkamer rent om haar kapsel weer in model te brengen. Maar nu, meters lager, lijkt haar verschijning haar niet te kunnen boeien. Ze ligt op de bodem van het gat en Bert kan haar niet bereiken. Hij strekt zijn arm uit om haar uitgestoken hand te kunnen pakken, maar Bert gaat terug omhoog en beweegt steeds verder van haar weg. Langzaam verandert zijn dochter in een witte streep tegen de zwarte achtergrond en de streep wordt een stip, om vervolgens opgeslokt te worden door de duisternis. Stemmen dringen van ver weg door tot Bert en langzaam wordt de omgeving om hem heen lichter. Het eerste wat hij ziet is de roze waas op tafel. Met een snelle beweging van zijn hand slaat hij de schoenen van Lotte op de grond.

“Uw vrouw komt zo snel mogelijk hierheen,” hoort hij de rechercheur zeggen. Hij zoekt zijn bril en ziet dat zijn telefoon weer op de tafel ligt.
“Weet u al waar Lotte is?”
“Mijnheer Burghouts, ik kan u verzekeren dat wij er alles aan doen om uw dochter te vinden. Misschien is het verstandig als u even een paar uur probeert te slapen. Ze hebben hier vast nog wel een bed voor u.”
“Hoe kan ik slapen als mijn meisje daar buiten ergens… ik wil haar gaan zoeken.”
“Dat lijkt me niet verstandig. Het is donker en u kent de omgeving niet.”
“Ik heb een zaklantaarn in mijn auto liggen en ze hebben hier vast wel ergens een kaart.”
“Op de plek waar uw dochter voor het laatst is gezien, wordt momenteel door zo’n twintig mensen en vier honden gezocht naar uw dochter. Het gebied is afgezet, dus niemand komt er in of uit…”
“Sorry, maar ik… ik kan toch niet… mijn dochter… ik… moet iets doen.”
“Laat ons ons werk doen. Zodra we iets weten, hoort u dat van mij. Excuus, ik moet deze oproep beantwoorden.” De rechercheur brengt zijn telefoon naar zijn oor en loopt weg.

Zuchtend loopt Bert naar het raam. Met zijn handen steunt hij op de vensterbank, terwijl hij door zijn eigen reflectie in het raam heen naar buiten kijkt. Een paar seconden is het weefpatroon van de straatstenen zichtbaar in de lichtbundel die een voorbijrijdende auto voor zich uit werpt. Bert kijkt de achterlichten na, totdat de auto de hoek om draait en uit zijn gezichtsveld verdwijnt. Vanaf de andere kant naderen opnieuw twee koplampen en ook deze auto kijkt Bert na. Maar beide voertuigen zijn niet de rode Seat Ibiza met het Nederlandse kenteken, die haar klasgenoten Frits en Melanie over de bosweg zagen rijden in de buurt van de plek waar Lotte verdween.

Bert sluit zijn ogen en ziet Lotte voor zich op het moment waarop ze afscheid namen. Hij had haar samen met Anne afgezet bij school en de bus nagezwaaid toen die naar het zuiden vertrok. Ze zwaaide vrolijk naar haar vader toen ze instapte. Eindelijk begon de survivalweek van 5 vwo waar ze al wekenlang naar uitkeek. Toen de touringcar uit het zicht verdwenen was, bekroop Bert een onbehaaglijk gevoel. Onderweg naar Schiphol zei Anne dat hij gewoon moeite had om zijn dochter los te laten. Zij heeft daar altijd al veel makkelijker mee om kunnen gaan dan hij. Ook toen Lotte haar eerste vriendje kreeg, was Anne bijvoorbeeld enthousiast, maar voelde Bert zich vooral ongemakkelijk. Voor hem was Lotte nog steeds zijn kleine meisje en dat wilde hij het liefst voor altijd zo houden. Langzaamaan heeft hij echter leren accepteren dat zijn enige kind volwassen wordt, maar nu overheerst de angst dat hij haar echt kwijt is.

Zuchtend kijkt Bert om. Hij is alleen in de eetzaal van de jeugdherberg. De leerlingen werden door de docenten direct naar de slaapvertrekken gedirigeerd toen Bert binnenkwam. In de hoek achterin overlegde rechercheur De Vlieger met twee agenten, die hij wegstuurde zodra hij Bert opmerkte. Rustig vertelde hij wat de politie op dat moment wist. De leerlingen waren in groepjes van zes gedropt en moesten aan de hand van een kaart de volgende locatie bereiken. Lotte liep achteraan het groepje met Melanie. Ze ging langs de smalle bosweg zitten om haar sokken goed te doen. Melanie rende vooruit om de anderen te laten stoppen. Na tien minuten was Lotte er nog steeds niet en is Melanie samen met Frits teruggelopen. Ze zagen hoe de rode auto wegreed. Op de plek waar Lotte was gaan zitten, vonden ze alleen nog de roze sneakers. Toen hij klaar was met zijn opsomming van de feiten, pakte de rechercheur de schoenen uit de doorzichtige plastic zakken en zette ze op tafel.

Vechtend tegen de tranen balt Bert zijn vuist. Hij staart naar de schoenen die naast de tafel op de grond liggen. De tien seconden die verstrijken terwijl hij naar de schoenen loopt, voelen als een wandeling die uren duurt. Bert pakt de sneakers op en ademt diep in door zijn neus. Hij wil haar geur ruiken, maar Lotte is nergens te vinden in de geurmelange van bosgrond en zweetvoeten.
“Waar ben je meisje,” fluistert hij, “wat is er met je gebeurd?”
Hij kan de tranen niet langer bedwingen. Zijn schouders schokken en zijn benen voelen slap aan. Hij zet de schoenen op tafel en grijpt de rugleuning van een van de stoelen vast, terwijl hij met zijn andere hand op de tafel steunt. Hij denkt aan Anne. Wat zou hij haar nu graag willen omhelzen, haar zijn schouder bieder om op te steunen, maar ook haar schouder als steun willen gebruiken.

Bert opent zijn ogen en haalt diep adem. Voorzichtig gaat hij zitten en uit zijn broekzak haalt hij een katoenen zakdoek, waarmee hij zijn wangen droogdept. Zijn blik valt op de telefoon die nog steeds op de tafel ligt. Zijn hand beeft als hij zijn code intikt op het scherm en haar nummer zoekt. Vrijwel direct krijgt hij haar voicemail te horen.
‘Hoi, dit is Lotte. Ik kan of wil je nu niet spreken. Laat maar wat achter na de piep en wie weet bel ik je ooit wel terug.’
Bert glimlacht bij het horen van haar vrolijke stem aan de andere kant van de lijn. Hij aarzelt even na het horen van de piep, maar voor de zoveelste keer spreekt hij een boodschap in. Misschien zijn zijn vorige berichten niet goed aangekomen, dus moet hij het blijven proberen, zo besluit hij. Bovendien vindt hij dat je de piep van de voicemail moet respecteren en daarna niet zwijgend kunt ophangen.
“Hoi schat, waar ben je toch? Bel me alsjeblieft terug als je kunt. Ik… Ik hou van je, lieverd.”
Als hij het gesprek heeft beëindigd, staart Bert naar het scherm van zijn telefoon, dat na een paar seconden zwart wordt.

“Mijnheer Burghouts?”
De rechercheur gaat tegenover Bert zitten. Hij zet een doos op tafel en trekt twee rubberen handschoenen aan. Zwijgend pakt hij de schoenen en stopt ze in de plastic zakken, die hij naast zich op de grond zet.
“Is er al nieuws?” vraagt Bert met een klein stemmetje.
“Het enige spoor dat de honden konden vinden, was de route die uw dochter gelopen heeft. Een paar kilometer verderop hebben we langs de kant van de weg wel een aantal spullen gevonden. We hopen dat u ons kunt vertellen of deze van haar zijn.”
Bert knikt stilletjes.

De rechercheur opent de doos en haalt er een plastic zak uit die hij voor Bert neerlegt. Hij slaat zijn hand voor zijn mond als hij de inhoud ziet. De zwarte letters op de roze achterkant van de smartphone brengen Bert een paar maanden terug in de tijd. Lotte had net haar eerste loon ontvangen. Ze wil verpleegkundige worden en het zaterdagbaantje in het bejaardentehuis leek haar een goed begin. Van het geld dat ze had verdiend, kocht ze een telefoon, uiteraard met een roze behuizing. Ze bleek echter niet de enige in haar klas te zijn die dit toestel in deze kleur had. Toen ze thuis vertelde dat ze bang was dat hij misschien verwisseld kon worden, gaf Bert haar een zwarte markeerstift en gaf haar de suggestie om het toestel zelf wat persoonlijker te maken. De vijf letters op het toestel dat voor hem ligt, laten er dan ook geen twijfel over bestaan dat zijn dochter zijn berichten niet zal horen. Haar naam staat er immers in haar eigen handschrift op.

Bert sluit zijn ogen en staart weer in de oneindige diepte waar hij wederom in dreigt te vallen. Dit keer wordt hij echter gered door de rechercheur, die hem terugtrekt van de rand van deze afgrond.
“Herkent u het toestel?”
Bert opent zijn ogen en knikt voorzichtig.
“En dan hebben we ook nog dit gevonden”
De rechercheur legt een andere zak op tafel. Bert schudt zijn hoofd terwijl hij naar de donkergroene sjaal in de zak kijkt.
“De sjaal is enkele meters van de telefoon gevonden. Herkent u hem?”
“Nee. Lotte… ze heeft geen groene sjaal. Wat betekent dit?”
De rechercheur stopt de spullen voorzichtig terug in de doos.
“Dat gaan we uitzoeken. De spullen worden zo opgehaald voor verder onderzoek. Maar het scenario dat op dit moment het meest aannemelijk lijkt, is dat uw dochter… ik wil u niet ongerust maken, maar mogelijk is ze ontvoerd. We zoeken met man en macht naar de auto die haar klasgenoten hebben gezien.”
De rechercheur staat op en legt zijn hand op de schouder van Bert, die zijn bril weer heeft afgezet. De doos met de bewijsmaterialen houdt hij onder zijn andere arm geklemd.
“Nogmaals, ik beloof u dat wij er alles aan doen om uw dochter te vinden.”

Achter zich hoort Bert de buitendeur in het slot vallen. Om hem heen is nu niets anders te horen dan de golvende symfonie van de stilte, die wordt gedirigeerd door het zachte tikken van een klok. Het doet hem denken aan de kleine-zeemeermin-klok die jarenlang aan de muur in Lottes kamer heeft gehangen. Wanneer hij naar bed ging, keek Bert altijd even om de hoek van de deur van haar kamer. Het enige wat hij dan hoorde, waren het regelmatige geluid van de klok en de ademhaling van zijn dochter. Een harmonieuws samenspel van twee geluiden. Bert kon minutenlang blijven staan. Soms kwam Anne naast hem staan en legde haar handen op zijn schouders. Samen genoten ze dan in stilte van hun dochter. Geleidelijk werd dit ritueel door de tijd teruggebracht tot iets van vroeger, een herinnering aan tijden die nooit meer terug zouden komen. Waar oude rituelen sterven, worden echter nieuwe geboren. Sinds Lotte de leeftijd had bereikt waarop ze in het weekend uitging, heeft Bert regelmatig op de trap zitten wachten tot ze later dan afgesproken thuiskwam. Op de achtergrond hoorde hij dan niets anders dan het getik van de klok in de woonkamer. Lotte kon dan rekenen op huisarrest, wat door tussenkomst van Anne de volgende ochtend bijna altijd weer werd teruggedraaid.

Bert kijkt om naar de deur waardoor de rechercheur de jeugdherberg heeft verlaten. Als Lotte nu binnen zou lopen, zou hij haar omhelzen en dicht tegen zich aan drukken. Ze zou elke dag te laat thuis mogen komen, als ze maar thuis kwam. Hij zou niet meer op de trap op haar wachten en Anne zou hem daar niet meer weg hoeven te halen.
Anne.
Bert schrikt op uit zijn gedachten en tast met zijn hand naar de telefoon, terwijl hij de bril weer op zijn neus zet. Hij zoekt haar nummer en telt de keren dat de telefoon overgaat. Na vier keer neemt ze op.
“Bert?”
“Anne… Ik… Red je het een beetje?”
“Een beetje. En met jou?”
“Ik ben bang. Ze… ze hebben haar telefoon gevonden.”
Aan de andere kant van de lijn hoort Bert de onrustige ademhaling van zijn vrouw.
“Anne? Ben je er nog?”
“Ja,” fluistert ze.
“De politie denkt dat Lotte… ze… de politie…” Bert adem diep in en blaast de lucht langzaam weer uit, “Ze denken dat Lotte… ontvoerd is.”
Bert hoort zijn vrouw aan de andere kant van de wereld snikken.
“Ik wou dat je… Ik wil je nu zo graag vasthouden, Anne.”
“Ik… jou ook.”
Bert hoort gefluister aan de andere kant van de lijn.
“Is dat Tessa?”
“Ja, ik ben hier,” antwoordt de collega van zijn vrouw, “Aan het eind van de middag gaat er een vlucht naar Nederland. We worden zo gebeld of we mee kunnen.”
“Dank je,” Bert bijt op zijn onderlip en doet zijn ogen dicht, “Ik ben blij dat jij er daar voor haar bent.”
“Is er ook iemand bij jou?”
Bert zucht. “Ik red me wel.”
“Sterkte, Bert. Ik hoop van harte dat als wij in Nederland aankomen, Lotte weer bij je is. Ik geef je nu Anne weer even.”
“Bert, denk jij dat…dat Lotte…?”
Bert slikt. Anne stelt een vraag die hij zichzelf niet durfde te stellen.
“Altijd als ik ongerust ben over Lotte, dan…Anne, jij zegt altijd dat ik me druk maak om niets en dat… alles komt altijd weer goed.”
“En wat als ik… als ik dat nu… niet geloof? Sorry, ik ben bang, Bert.”
“Ik ook.”
Achter Bert gaat de buitendeur piepend open. De rechercheur loopt met grote passen op hem af.
“Mijnheer Burghouts, kunt u meekomen?”
Bert draait zich om.
“Heeft u iets gevonden?”
“Komt u mee alstublieft.” De rechercheur blijft in de deuropening staan en kijkt Bert bezorgd aan.
“Wat is er aan de hand?” hoort Bert Anne vragen.
“Geen idee, lieverd. Ik bel je terug als ik iets weet.”

Met gillende sirenes doorkruist de politiewagen het nachtelijke landschap, terwijl de zwaailichten de duisternis doorklieven. Na bijna een uur rijden, mindert de rechercheur vaart. In het licht van bouwlampen lopen mensen over de straat, die is afgezet met een roodwit lint. Achter het lint staan twee ambulances, een brandweerwagen en een aantal politiewagens. De hulpverleners lijken zich te concentreren rond een boom aan de linkerkant van de weg. De rechercheur trommelt nerveus met zijn vingers op het stuur. Hij draait zich om naar Bert.
“Er waren drie inzittenden,” zegt de rechercheur, “De bestuurder was waarschijnlijk op slag dood en voor de bijrijder waren we net te laat. De derde inzittende echter”
Bert kijkt geschrokken naar de rechercheur.
“Lotte. Is ze…”
De rechercheur stapt uit. Hij loopt om de auto heen en opent het portier van Bert.
“Komt u alstublieft mee.”

Moeizaam stapt Bert uit de auto. Buiten zakt hij door zijn benen en op handen en knieën blijft hij in het gras zitten. Zijn maag lijkt zich om te draaien en zijn intuïtie vertelt hem dat hij aan deze kant van het afzetlint moet blijven. In gedachten ziet hij Lotte in de couveuse liggen. Hij ziet de blijdschap op haar gezicht als ze na vijf pogingen eindelijk de kaarsjes voor haar derde verjaardag allemaal heeft uitgeblazen. Hij herinnert zich hoe trots ze keek toen ze voor het eerst zonder zijwieltjes kon fietsen en hoe ze straalde tijdens het schooltoneel aan het einde van haar laatste jaar op de basisschool. Zijn herinneringen tonen hem ook het moment waarop Lotte huilend tegen hem aan kroop op de bank toen de moeder van Bambi stierf in de film en hoe enthousiast ze haar ouders van de ene naar de andere attractie in de Efteling leidde toen ze acht was. Hij had zich altijd voorgesteld dat die reeks herinneringen eindeloos zou blijven groeien, maar nu realiseert hij zich dat deze herinneringen misschien wel alles zijn wat hij nog van haar heeft. Hij kijkt opzij naar het afzetlint dat wappert in de wind. Het is de dunne scheidslijn tussen hoop en vrees.

 

Plaats een reactie