De terugblik

Het was een prachtige ochtend in mei toen ik, slechts gekleed in mijn boxershort en slippers, het terras betrad dat uitzicht gaf over het water. Het reflecterende licht van de zon, die achter het huis zijn plek aan de hemel had ingenomen, danste kalm op de rustig deinende golfjes van het meer dat zich naar het westen uitstrekte tussen de bergen. Rustig wandelde ik naar de kleine aanlegsteiger die aan het terras grenst en nam de omgeving eens goed in me op. Bij daglicht zag ik pas hoe imponerend de omgeving daadwerkelijk was. Het prachtige uitzicht waar ik van genoot toen ik de kleine aanlegsteiger die door een smal grindpad met het terras verbonden was betrad, was de avond daarvoor, de avond waarop ik arriveerde bij het idyllisch gelegen huisje aan het Meer van Genève, door mij onopgemerkt gebleven.

Het was het huis van Mark, een oud-collega met wie ik nog steeds regelmatig contact heb. Toen ik mezelf er eindelijk van had overtuigd dat ik iemand over de geschiedenis met Susan moest vertellen aarzelde ik geen moment dat Mark de enige was die ik het verhaal kon toevertrouwen. Toen ik klaar was met mijn relaas stelde hij voor dat ik er even tussen uit moest, even weg van de plaats met de nare herinneringen. En voor ik het wist zat ik op Schiphol te wachten op vlucht NW8407 naar Genève, vanwaar een postbus me verder bracht naar mijn verblijfadres. Rond kwart voor tien stapte ik het huis binnen, nadat de gele postbus me aan de overkant van de weg had afgezet. Veel tijd om rond te kijken gunde ik mezelf niet, daar was ik op dat moment te moe voor.

De zon had de temperatuur al behoorlijk doen oplopen toen ik de volgende ochtend voor het eerst van het uitzicht genoot. Ik realiseerde me toen al dat Mark niets teveel had gezegd toen hij me vertelde over de schoonheid van de natuur en de serene rust die er heerste. Het was een schril contrast met het leven in de grote stad zoals ik dat van thuis gewend was. Ik kan me niet heugen dat ik ooit zoveel stilte heb mogen aanhoren in mijn Utrechtse flat, laat staan dat ik daar zo’n wijds uitzicht heb. Ik snoof de geuren van de natuur even diep in, en draaide me om om ontbijt te gaan maken. Op aanraden van Mark had ik wat proviand van huis meegenomen. Later die dag zou ik in het dorpje dat op een loopafstand van 10 minuten lag boodschappen gaan doen.

Toen ik mijn ontbijt, bestaande uit een glas jus d’orange en een boterham met abrikozenjam, had klaargemaakt, liep ik daarmee naar buiten en ging aan de houten picknicktafel op het terras zitten. Tot dat moment had ik er geen rekening mee gehouden dat het huis van Mark niet het enige in de omgeving was. Ik werd echter uit die waan van een tijdelijk solitair bestaan gehaald toen ik een eindje verderop een tweede aanlegsteiger aan het water zag liggen. De vraag die op dat moment door mijn hoofd schoot, of er daar ook iemand aanwezig was, werd al snel beantwoord toen een vrouw zich op de steiger begaf en ging zitten, waarbij ze haar voeten in het water liet bungelen. Mijn aanwezigheid op Mark’s terras leek haar te ontgaan, waardoor ik mezelf toestond om haar ongegeneerd vanaf mijn ontbijttafel te bestuderen. Hoewel de afstand te groot was om haar helemaal goed te zien, kon ik toch een aantal kenmerken herleiden. Ze had donker haar dat in een paardenstaart over haar rug hing en droeg een groen topje boven een, volgens mijn waarneming donkerblauw of zwart, kort rokje. Tussen deze laatste twee kledingstukken was een stuk van haar buik zichtbaar. Aan een schatting van haar leeftijd heb ik me maar niet gewaagd.

Ik heb haar ongeveer tien minuten zo zitten bekijken toen ze opstond en van de steiger wegliep. Op dat moment moest ik naar adem happen en klopte mijn hart in mijn keel. Nu pas, nu ik haar voor de tweede maal over de steiger zag lopen viel de gelijkenis me op. De nonchalante manier waarop ze zich voortbewoog was bijna identiek aan de kenmerkende manier van lopen die ik van Susan kende. Even was er voor mij dan ook maar één conclusie mogelijk: die mysterieuze vrouw was mijn Susan. Mijn Susan, die daar niet kon zijn.

De rest van de dag kreeg ik die vrouw niet uit mijn hoofd. Toen ik naar het nabijgelegen dorp liep om inkopen te doen, hield ik kortstondig halt voor het huis van de buren. Ik twijfelde even of ik zou aanbellen, maar na enkele ogenblikken won mijn verstand het van mijn nieuwsgierigheid en liep ik door. De zon had de atmosfeer ondertussen nog meer opgewarmd en brandde fel op mijn ongetwijfeld toen al rode kuiten. Als ik iets meer tijd had genomen om me voor te bereiden op deze ingelaste vakantie, dan had ik thuis wel zonnebrandcrème gekocht. Nu was ik veroordeeld tot die ene fles die de kleine supermarkt in het dorp nog in het schap had staan. Weliswaar was de factor veel te laag voor mij, maar het was tenminste beter dan niets, en verbrand was ik toch al.

Het was al tegen vijven toen ik terugkwam bij het huis en de boodschappen opruimde. Ik was niet in de stemming voor een uitgebreid avondmaal en op het terras gezeten werkte ik een bord opgewarmde soep uit blik naar binnen. De vrouw die ik die ochtend had gezien bleef me bezighouden, net als de gedachte aan Susan. Nog steeds kon ik niet bevatten wat er in Nederland was gebeurd. Telkens weer herhaalde ik in mijn hoofd de vraag waar het mis was gegaan tussen Susan en mij.

Onder het genot van een fles Coeur de Roche, die ik in het winkeltje had gekocht, en de late avondzon die omringd door een rode gloed langzaam verdween achter de bergen, die als silhouetten stonden afgetekend tegen de horizon, besefte ik voor het eerst pas echt dat het definitief voorbij was. De toekomst voor Susan en mij was weg sinds die donderdagavond nog geen week geleden. Nietsvermoedend was ik thuisgekomen uit mijn werk. Ik hing mijn jas op de kapstok en liep de keuken in, waar ik uit gewoonte dacht dat ik Susan zou vinden. Daar bleek ze echter niet te zijn en ook het fornuis was leeg. Normaal gesproken was Susan op donderdag vrij, en dan kookte zij. Alleen die donderdag was alles behalve normaal.

Toen ik langzaam mijn ogen opende waren de sterren het eerste was ik waarnam. Hoog boven mijn hoofd verlichtten zij de donkere nacht. Ik probeerde sterrenbeelden te herkennen, maar geen van de sterren die ik zag vormden een herkenbaar patroon. Zelfs de beide steelpannen kon ik niet terugvinden. Het enige dat ik zag was een aantal sterren die feller waren dan de overige sterren en die verspreid over het plafond van duister boven mijn hoofd een bekend patroon vormden dat naar mijn beste weten echter niet een van de sterrenbeelden was. Toen ik het patroon met mijn wijsvinger volgde zag ik pas wat het was. De letter S stond in de sterren geschreven. Toen ik dat goed tot me was doorgedrongen sloeg de angst toe en vluchtte ik het huis in. Ik weet nog dat ik langs de klok op de muur die de open keuken met de woonkamer verbond keek en zag dat het kwart over twee was. Het eerstvolgende dat ik me herinner is het geluid van mijn mobiele telefoon.

Volgens dezelfde klok als waar ik midden in de nacht de tijd op had gezien was het tien voor twaalf toen ik mijn mobiele telefoon uitdrukte. Ik stond op van de bank, waar ik op in slaap was gevallen en liep naar het terras. Ik dacht terug aan het telefoontje dat ik na amper een minuut te hebben geluisterd had weggedrukt. Het was Laura die belde en me de huid vol schold. Volgens haar was alles mijn schuld en had ik het leven van haar zus verwoest. Ik was volgens haar degene die Susan’s hart had gebroken door het uit te maken. Tegen alle rationaliteit in voelde ik me toch schuldig, ook al wist ik niet waar ik schuldig aan kon zijn. Natuurlijk hadden Susan en ik wel eens ruzie, zoals elk stel dat heeft. Maar elke keer weer wisten we het als volwassen mensen uit te praten. Ik hield van Susan en had haar nooit willen kwetsen. Ik kon me op dat moment dan ook niet voorstellen wat de van karakter zo rustige, lieve en begripvolle vrouw met wie ik de rest van mijn leven zou gaan delen, zo had doen veranderen. Niets wees er voor mij op dat onze relatie zou eindigen. Maar toen ik na het telefoongesprek met Laura vanaf het terras over het meer van Genève keek, realiseerde ik me dat onze relatie voorbij was op het moment dat Susan het pistool op mijn voorhoofd richtte.

Ik werd uit mijn gedachten opgeschrikt toen ik een harde plons hoorde. Ik liep de steiger op en keek in de richting van het huis van de buren. Een paar meter vanaf de kant zag ik een hoofd boven het water drijven. In eerste instantie dacht ik dat het de mysterieuze vrouw van een dag eerder was, maar toen ik haar gekleed in een rode bikini de steiger op zag lopen, verdween die gedachte uit mijn hoofd. De zwemmer bleek een man te zijn, zo ontdekte ik toen hij naar de steiger zwom en zichzelf aan zijn van afstand redelijk gespierd ogende armen omhoog trok, de steiger op. Samen met de vrouw die zo op mijn Susan leek ging hij op de steiger zitten, beiden met hun rug naar mij toegekeerd.

Het beeld van de twee mensen deed me denken aan een foto van een jaar of vier geleden die mijn vader gemaakt had. We hadden een huisje gehuurd nabij Horst, op bungalowpark Het Meerdal, waar we de zestigste verjaardag van mijn vader vierden. Susan en ik kenden elkaar toen ruim een jaar, en we waren dolverliefd. De laatste avond van ons verblijf daar zaten we zij aan zij aan de oever van het water achter de bungalow. Zonder dat we iets in de gaten hadden had mijn vader een foto gemaakt. Die foto hebben we uitvergroot laten afdrukken en hij hing boven de televisie aan de muur van onze flat. Omdat de herinnering aan die mooie tijd met Susan te pijnlijk waren voor me had ik die foto vlak voor mijn vertrek naar Zwitserland van de muur gehaald en in een la opgeborgen.

Ik kon het gewoonweg niet aan om mezelf zo gelukkig te zien met de vrouw die mij enkele daarvoor nog had bedreigd met een vuurwapen. De blik die zij toen in haar ogen had kende ik niet van haar. Ik zag niet die vriendelijke blik waar ik mezelf regelmatig in verloor, de blik waarmee ze mijn hart had veroverd. In plaats daarvan zag ik voornamelijk woede in haar blauwe kijkers. Ik herkende mijn Susan niet meer terug in die kille blik, en ik ben er nog steeds van overtuigd dat ze de trekker zou hebben overgehaald als de buurman niet door de openstaande voordeur naar binnen was gekomen.

Die avond in Zwitserland was ik naar het dorp gegaan om op het terras van Hotel-restaurant Zum See slibtong met Rösti als avondmaal naar binnen te werken. Na het eten ben ik nog ongeveer anderhalf uur blijven zitten op het terras, onderwijl genietend van een karaf van de huiswijn en de muzikanten die in Zwitserse klederdracht vrolijke wijsjes ten gehore brachten. Ik keek vanaf mijn zitplek uit over het meer en zag hoe een schip, vermoedelijk een rondvaartboot, zich in de verte als een donkere vlek aftekende tegen de avondlucht waar het zinlicht steeds minder grip op kreeg. In tegenstelling tot de avond daarvoor trokken wolkenslierten nu langs de hemel en aan de horizon doemde een donkere en massiever ogende wolkenpartij op. Het kon niet missen of de meihitte ging zijn tol eisen.

Deze gedachte werd bewaarheid toen ik vlakbij het huis van Mark de eerste regendruppels voelde. Ik was net binnen toen de bui pas goed losbarstte en de regen in dikke stralen naar beneden viel. Ik liep naar de achterkant van het huis en van achter de glazen schuifpui keek ik uit over het meer en de bergen eromheen. Af en toe lichtte de lucht even op, wat werd gevolgd door een gedonder dat heen en weer werd gekaatst tussen de bergwanden en zo een nog onheilspellender gerommel ten gehore bracht. De hitte van de afgelopen dagen had ook de temperatuur in het huis flink doen oplopen, dus deed ik de schuifpui op een kier open, zodat de afkoeling die de regen buiten bracht ook naar binnen kon trekken. Ik snoof diep de heerlijke geur van de regendruppels op de droge ondergrond in. Toen ik na ongeveer een kwartier terugliep naar de woonkamer zag ik mijn telefoon op de tafel liggen waar ik hem die ochtend had achtergelaten. Ik zette hem weer aan en luisterde mijn voicemail af. Vier berichten had ik. Drie van Laura, die ik zonder ze helemaal af te luisteren allemaal wiste, en één van Mark, die me vroeg hem zo snel mogelijk te bellen. Toen ik zijn bericht had gehoord twijfelde ik even toen ik op de klok keek. Het was vijf over tien, hij zou zich waarschijnlijk rot schrikken als ik nu ging bellen. Aan de andere kant was zijn voicemail van iets langer dan een uur geleden en bespeurde ik een enigszins nerveuze toon in zijn stem.

Toen ik hem een paar minuten later aan de telefoon had en hoorde waarom hij me zo dringend wilde spreken wenste ik dat ik had gewacht tot het weer ochtend was. Dan had ik tenminste nog wat nachtrust gehad. De mededeling aan de andere kant van de lijn dat Susan op borgtocht vrij was gekomen wekte bij mij een onbestendig nerveus gevoel op. Wat als ze mij zou weten te vinden en hierheen zou komen? Wat als ze hier al was, op slechts een paar honderd meter bij me vandaan in het andere huis?

Elke keer dat ik mijn ogen sloot zag ik haar weer voor me staan en keek ik weer in de loop van haar pistool. Waar ze dat vandaan had gehaald weet ik niet, en eigenlijk wil ik dat nog niet weten ook. Toen niet, en nu ook niet. Wat ze me heeft aangedaan vind ik al erg genoeg, de details hoef ik nog niet te weten, ik denk ook niet dat ik die aan zou kunnen. Wat ik me nog wel herinnerde, en die nacht waarin ik amper de slaap kon vatten telkens achter mijn oogleden zag, was haar vinger die, in slow motion afgespeeld door mijn herinneringen, tergend langzaam naar de trekker bewoog. Ik wist zeker dat ze zou gaan schieten, maar ze had een voor haar fatale fout gemaakt. Bij haar binnenkomst had ze de voordeur open laten staan.

Het was pas even na half zeven in de ochtend toen ik besloot om mijn bed te verlaten. Toen ik de gordijnen voor de schuifpui open schoof zag ik hoe witte stapelwolken langzaam aan de blauwe hemel voorbij trokken. Door de gaten tussen de wolken heen wist de zon, die overduidelijk minder warmte verspreidde dan de voorgaande dagen, het aardoppervlak af en toe te raken. Ik liep het terras op en snoof de ochtendgeuren op. De geur van het vocht op de droge ondergrond was niet meer zo sterk aanwezig als de avond ervoor, maar de geuren van de vegetatie die rondom het water en het huis groeide vulde mijn neusgaten met heerlijke geuren. Even vergat ik mijn zorgen van de nacht, maar al snel wisten ze toch weer tot mijn gedachten door te dringen. Als ik die nacht twee uur heb geslapen dan is het veel, zo erg was ik ook toen in gedachten bezig met Susan. Ik kon de gedachte dat de vrouw die zoveel op haar leek en haar misschien ook wel was, niet uit mijn hoofd zetten en had besloten dat ik kennis zou gaan maken met de buren.

Hun namen waren Sandra en Fritz Kirchner, zo ontdekte ik toen we kennis maakten. Toen ik had aangebeld en wachtte totdat de deur zou worden geopend probeerde ik redenen te bedenken waarom ik, de tijdelijke passant in het naastgelegen huis, zou komen kennismaken, maar toen ze de deur opende ging het eigenlijk als vanzelf. Ik stelde mezelf voor en vertelde dat ik in het huis van Mark logeerde. Ik vroeg me af of ze wisten wie ik daarmee bedoelde, maar haar beschrijvende vraag of Mark die ietwat kalende man met een vrij gezet postuur was kon ik niet anders dan bevestigend beantwoorden. Ze nodigde me uit om binnen te komen en voor ik het wist vertelde ik ze de waarheid over mijn verblijf en waarom ik kennis kwam maken.

Ze luisterden aandachtig toen ik het verhaal van Susan en mij vertelde. Hoe we elkaar ontmoetten in die trein die door een stroomstoring in niemandsland tot stilstand kwam, hoe we nader tot elkaar groeiden en ik haar een paar maanden daarvoor ten huwelijk had gevraagd. Ze had toen niet getwijfeld en volmondig haar jawoord gegeven. Maar nog voordat we daadwerkelijk in het huwelijksbootje konden stappen probeerde zij ons al te scheiden door de dood. Nietsvermoedend kwam ik uit mijn werk vandaan thuis, waar ik haar nergens kon vinden. Nadat ik vergeefs naar haar had gezocht, stond ze ineens achter me toen ik zelf het eten wilde gaan bereiden. Ze had zich, zo begreep ik later, ergens in het trappenhuis van de flat verdekt opgesteld en was achter me aangelopen toen ik thuis kwam. Ineens stond ze daar en het duurde even voordat ik in de gaten had dat er iets niet in de haak was. Ik stond met mijn rug naar haar toe gekeerd, totdat ze mij met een vreemde trilling in haar stem gebood om me om te draaien. Het eerste wat ik toen zag was de loop van de revolver, het volgende de blik in haar ogen die ik niet van haar kende. Ik zag nog hoe ze langzaam haar vinger naar de trekker bewoog, en het schot hoorde. Toen had ik mijn ogen al gesloten en toen ik ze opende, zag ik Susan op de grond liggen, en Bas, de buurman die haar belette om op te staan of het pistool dat op ongeveer een halve meter afstand van haar lag te pakken. Bezorgd vroeg hij of het ging, waarop ik alleen maar kon knikken. Ik keek naar de grond en zag een paar centimeter bij mijn voet vandaan een kogelgat in de plavuizenvloer. Een kogelgat dat er nu nog steeds zit trouwens. Toen de agenten met Susan vertrokken vertelde Bas dat hij de voordeur open zag staan en dat niet vertrouwde. Toen hij naar binnen liep en zag wat Susan wilde doen kon hij haar arm net op tijd wegdrukken. Als hij er niet was geweest had ik het verhaal zeker niet aan Sandra en Fritz kunnen vertellen.

Die avond at ik bij de buren. Ze waren duidelijk onder de indruk van mijn verhaal en toen ik de reden van mijn verblijf in het huis aan het meer van Genève had meegedeeld boden ze me aan om mee te eten. Ik denk niet dat ze werkelijk beseften hoe goed dat mij deed, want tijdens de barbecue en het borrelen daarna heb ik geen moment aan Susan gedacht. Ook de vrouw die van afstand zo op haar leek bracht geen herinneringen in me naar boven. Van dichtbij zag ik trouwens best veel verschillen tussen Susan en Sandra. De zon was allang achter de bergen ondergegaan toen ik terug ging naar het huis van Mark. Ik zou nog drie dagen blijven, alvorens mijn terugreis begon. Gedurende die dagen heb ik alles nog eens goed op een rijtje kunnen zetten en kon ik beginnen met het hoofdstuk Susan in mijn leven af te sluiten.

Ondertussen is het december geworden en gisteren, het was een kille dag, heeft de rechter Susan veroordeeld tot 5 jaar gevangenisstraf met TBS. Aan de ene kant doet het me pijn in mijn hart dat het zo is gelopen, aan de andere kant voel ik opluchting. Na de uitspraak kwam ik Laura nog tegen, die me zonder iets te zeggen met een kwade blik vol minachting aankeek. Als blikken konden doden, dan hadden nu beide zussen een poging ondernomen om mij van het leven te beroven, al is me nog steeds niet duidelijk waarom.

Plaats een reactie