Martin van Dam

Jeugdtrauma

Met tegenzin stap ik door het toegangspoortje. Simon, mijn zoontje, trekt enthousiast aan de mouw van mijn jas. ‘Papa, papa! Kijk!’ Hij wijst alle kanten op. Hij is onder de indruk van alles wat hij ziet. Ik zelf huiver bij de gedachte dat ik terug ben in een omgeving waar ik jaren geleden de meest angstige momenten van mijn leven heb meegemaakt. En het ergste is dat mijn vijand van toen hier ongetwijfeld nog steeds aanwezig is.

´Tom, je bent toch niet nog steeds bang he!´ Lia kijkt me hoofdschuddend aan. Voordat ik antwoordt kijk ik naar Simon, die nieuwsgierig terug kijkt. Als mijn antwoord uitblijft, neemt het vijf jaar oude ventje het woord. ´Papa is niet bang. Hij jaagt monsters onder mijn bed weg voor mij. He, papa?’ Simon kijkt me knikkend aan, alsof hij op mijn bevestiging wacht. ‘Natuurlijk jochie. Geen monster die nog bij jou in de buurt durft te komen.’

‘Zie je wel!’ Dit maal kijkt hij Lia streng aan. Ze glimlacht naar hem, maar schudt haar hoofd als ze haar blik op mij richt. Simon heeft van dit alles niets in de gaten. Zijn aandacht wordt afgeleid door een figuur die uit de bosjes omhoog komt.

‘Is dat een bewaker, mama?’ Simon wijst naar het hoofd dat nu hoog boven de bomen uitsteekt. Een huivering trekt door mijn lichaam. Als hij er nog is, dan is zijn Siamese tweelingbroertje er vast ook nog wel. ‘Nee, Simon. Dat is een reus.’ Vertederd kijk ik toe hoe Simon’s mond vol verbazing openvalt. Het volgende moment staat hij achter me met zijn armen om mijn linkerbeen geklemd. ‘Enge reus. Papa moet me beschermen!’ Ik kan een glimlach niet onderdrukken. ‘Die reus is lief, Simon,’ zegt Lia geruststellend. Simon laat langzaam mijn been weer los en gaat voor me staan. Vreemd genoeg voel ik me zelf ook gerustgesteld door de woorden van mijn vrouw.

Ik heb Lia zo’n acht jaar geleden ontmoet op de bruiloft van mijn broer, lange tijd nadat ik me voor het laatst op deze plek gewaagd had. Mijn grote geheim heb ik lange tijd voor haar verzwegen, maar David, mijn broer, had haar er al alles over verteld. Ach ja, sinds het voorval zelf heeft hij er al de grootste lol om gehad, en hij heeft het nooit kunnen laten om anderen te laten meedelen in zijn plezier.

‘Papa, ijsje halen!’ Simon haalt me uit mijn gedachten, terwijl hij naar een ijskraampje wijst. Ik slik even als ik de locatie zie. ‘Nee jongen, straks.’ ‘ Maar mama zei dat het mag!’ Ik kijk om me heen, maar zie Lia nergens. ‘Waar is mama dan?’ Simon gooit zijn handen in de lucht en kijkt me vragend aan. ‘Weet niet.’ Ik twijfel. Mijn blik glijdt naar de ijskraam. Daar staat hij. Een paar meter verderop. De man die mij mijn jeugdtrauma heeft bezorgd. Ik kijk naar Simon, die me sip aankijkt. Ik besef me nu pas hoe erg Lia me voor het blok heeft gezet. Ik kan Simon niet de dupe laten worden van mijn eigen angst. Dat is onmogelijk. Hij kijkt tegen me op, schept op tegen zijn vriendjes over hoe dapper ik ben als er weer eens een monster onder zijn bed zit. Ik kan hem niet laten vallen. Maar toch voelen mijn benen zwaar aan als ik naar de ijskraam wil lopen.

Mijn gedachten gaan terug naar twintig jaar geleden. Ik was toen acht jaar oud. Mijn vader had zijn vakantiegeld gekregen. Het was onze traditie dat we dan met zijn vieren, mijn ouders, mijn broer en ik, ergens naartoe gingen. Een jaar eerder had ik mijn zin doorgedrukt en waren we naar het circus geweest. Dat jaar mocht David kiezen. Hij was heel stellig over onze bestemming. Van klasgenoten had hij zoveel enthousiaste verhalen gehoord, dat hij er wel naartoe moest. Ook ik werd aangestoken door zijn enthousiasme. En ik herinner me nog dat ik als achtjarige net zo vol bewondering over de sprookjeswereld was als mijn vijf jaar oude zoontje nu is. Maar dat enthousiasme werd getemperd toen ik werd aangevallen en vernederd door iemand die ik nu weer zie staan.

‘Heb je nou nog geen ijsje voor hem gekocht?’ Lia staat ineens naast me. ‘Wees eens een vent, Tom, en ga gewoon een ijsje kopen voor je zoon.’ Ze kijkt me streng aan. ‘Ik was al onderweg, schat, maar..’ ‘Geen smoesjes. We zijn hier voor ons plezier. En als je er moeite mee hebt om dat ding te zien, dan praat je het toch lekker uit!’ Ze probeert haar glimlach te onderdrukken, maar slaagt daar niet in. Simon merkt dat ook en begint hard te lachen om het gezicht dat Lia trekt. Ik kijk naar Lia, die zelden achterblijft als Simon eenmaal ergens om lacht.

Als ze beiden weer tot bedaren zijn gekomen, kijkt Lia me weer aan. ‘We hebben niet de hele dag de tijd, angsthaas. We moeten ook nog naar het Sprookjesbos, en Simon zal de Fata Morgana ook wel leuk vinden.’ Ik aarzel even. ‘Moet ik het dan maar doen, schijtebal?’ Lia wil naar de ijskraam lopen, maar ik houd haar tegen. Ik kan en zal Simon niet de indruk geven dat ik eigenlijk helemaal niet zo dapper ben als hij denkt. Ik kan hem niet teleurstellen. ‘Nee, ik ga wel een ijsje halen.’ Simon springt juichend op en neer. Ik voel mijn hart in mijn keel kloppen. Ik nader de ijskraam, en kijk met een schuin oog naar het monster van de Efteling. Ik hoor zijn stem, en denk aan de woorden die Lia net sprak. ‘Praat het dan uit.’ Ze heeft gelijk. Ik moet nu maar eens korte metten maken met mijn jeugdtrauma. Ik wijzig mijn route, en zet koers naar de verschrikkelijke persoon een paar meter verderop. Met knikkende knieën stop ik op ongeveer een meter afstand. ‘Zeg Gijs, mo.. moet jij eens h.. he… heel goed lu..luisteren,’ stamel ik, ‘Wij h.. hebben nog een appeltje te sch… schillen jochie!’

Ik kijk de persoon tegenover me recht in de ogen, en zie mezelf daar weer staan, twintig jaar geleden. Ik had van mijn moeder de plattegrond van het pretpark gekregen. Omdat we toch de bordjes volgden, had ik er een mooi vliegtuigje van gevouwen. Eentje die ook echt vloog, en niet meteen nadat je hem losliet weer op de grond stortte. Mijn ouders zaten even op een bankje bij te komen van het geslenter met hun kroost. David en ik waren met mijn vliegtuigje aan het overgooien. Op de achtergrond was iemand aan het schooieren, tenminste, dat dacht ik. Toen ik een stem meerdere malen ‘Papier hier!’ hoorde zeggen, zag ik een bedelaar voor me die briefjes van vijf gulden aan het bietsen was. Ik draaide me om, net toen ik het vliegtuigje losliet. Tot mijn verbazing zag ik geen bedelaar, maar een beeld dat met zijn mond open om papier aan het zeuren was. Tot mijn schrik kreeg hij dat nog ook, toen mijn prachtig gevouwen vliegtuigje zo dat gapende gat binnen vloog. Ik rende naar het beeld om mijn Boeing 7Tom7 te redden. Ik zag hem niet vooraan in het gat zitten, dus stak ik mijn hand erin. En dat had ik beter niet kunnen doen. Gijs, zo bleek mijn aanvaller te heten, begon hard te zuigen aan mijn hand, en zei nog ‘Dankjewel’ ook! Ik probeerde mijn arm te bevrijden, maar voelde hoe een klep zich probeerde te sluiten en mijn arm vastklemde. Ik raakte lichtelijk in paniek. Gijs had mijn papieren vliegtuig al gejat, en mijn arm zou hij niet krijgen, toch! Uiteindelijk redde een door omstanders opgetrommelde medewerker van het park me, door Gijs op non-actief te zetten. Het uitje was echter meteen voorbij. Ik wilde naar huis, en tot ongenoegen van mijn broer waren we ook niet lang meer gebleven.

En daar sta ik dan. Oog in oog met datgene dat me al die jaren is blijven achtervolgen. ‘Je herinnert je het vast niet meer, maar je hebt twintig jaar geleden mijn vliegtuigje gejat, engerd! En mijn arm wilde je ook nog hebben. Ik wilde je even laten weten dat ík dat niet vergeten ben. En weet je wat? Het is tijd dat je weet dat je mijn leven niet meer zo zult beheersen als je al die jaren hebt gedaan. Want ik ga wraak nemen!’ Ik haal de rugzak van mijn rug, en haal er een grote prop papier uit. Hoewel ik niet had verwacht dat ik dit daadwerkelijk zou doen, gaat het nu toch gebeuren. Ik loop met de prop naar Gijs en stop hem in zijn mond. Hij probeert de prop weg te slikken, maar zonder succes. Zijn mond zit verstopt. ‘Zo, dat zal je leren kinderen hun vliegtuigjes af te pakken!’

Opgelucht haal ik adem en ik draai me om. Nu pas merk ik dat mijn actie een groot publiek heeft getrokken. Een aantal mensen kijkt me verongelijkt aan. Even vrees ik een nieuw trauma te hebben veroorzaakt, maar dan begint iemand hard te klappen. ‘Bravo! Eindelijk iemand die iets durft te ondernemen tegen die proppenterrorist. Ik ben ook een slachtoffer. Mijn stuiterbal ging er ook als zoete koek in bij hem!’ ‘En ik ben mijn Mickey Mouse horloge kwijtgeraakt toen ik mijn vinger in zijn keel stak om te zien of hij ook kon overgeven!’ Verbaasd kijk ik om me heen, terwijl meerdere mensen in het publiek het woord voeren. ‘Mijn vader dacht dat het een portier was, en gaf zijn autosleutels in bewaking. Nou, mooi dat we 20 kilometer naar huis konden lopen, want geld voor de bus hadden we niet meer!’

Terwijl ik de door elkaar heen pratende mensenmassa aanschouw, voel ik hoe er aan mijn schouder wordt getrokken. Ik kijk om en zie het gezicht van Lia. ‘Ik denk dat we beter naar het sprookjesbos kunnen gaan.’ ‘En het ijs dan?’ ‘Uhm, dat heeft hij al op.’ Ik volg Lia en sluip weg uit het middelpunt van de mensenmassa. Simon rent naar me toe als hij ons ziet. In zijn hand houdt hij een papieren vliegtuigje. ‘Wat deed je daar?’ ‘Monsters wegjagen natuurlijk.’ Simon kijkt me bang aan. ‘Niet bang zijn, Simon. De monsters zijn weg hoor.’ Hij lacht. ‘Jippie!’

We besluiten even uit te rusten op een bankje. Simon rent enthousiast achter zijn vliegtuigje aan. Ik haal diep adem en sla mijn arm om de schouder van Lia. ‘Is het me toch gelukt,’ fluistert ze in mijn oor. Ik kijk haar vragend aan. ‘Ik vond dat het tijd werd om je van een stempel af te helpen. Dan kan je broer weer eens iets nieuws gaan vertellen op verjaardagen.’ Ze knipoogt naar me. Ik realiseer me nu pas hoe goed ze alles doordacht had. Simon die spontaan over de Efteling begon, en mijn onvermogen om zijn vraag af te wijzen.

Ik word uit mijn gedachten opgeschrikt als ik Simon hoor roepen. ‘Papa, help! Het monster is boos.’ Ik kijk om me heen en zie Simon op een bankje staan. Zijn arm hangt in de mond van een ander exemplaar van Holle Bolle Gijs.

Mobiele versie afsluiten