Martin van Dam

Het gedonder met Ella

Toen ze uit haar raam naar de schemering keek, zag ze de bui al hangen. Letterlijk in dit geval, want nog geen half uur nadat het duister ook haar huis volledig had opgeslokt, barstte het los. Wat ze het ergste vreesde werd bewaarheid. Lichtflitsen sneden als messen door de duisternis, en ook het gedonder liet niet lang op zich wachten.

Ella vond het maar niks, onweer, en al helemaal niet nu ze alleen thuis was. Diep weggedoken in een hoekje van de bank, een kussen stevig tegen haar borst geklemd, probeerde ze haar gedachten te verzetten en de ellende buiten te vergeten. Stilletjes wenste ze dat er iemand bij haar was om haar op haar gemak te stellen. Hoe meer ze hoopte dat er iemand was, hoe nadrukkelijker ze de leegte om zich heen voelde.

Het geluid van de televisie stond op het hoogste volume, zodat ze de donder het minst zou horen. Alle lichten in de kamer waren aan, zodat ze de flitsen niet zou opmerken. Ze baalde alleen dat er, zoals bijna elke avond, niets te genieten viel op de televisie. Een real-life soap die zich afspeelde op een onbewoond eiland waar de deelnemers, niet echt elkaars beste vrienden, gezamenlijk een hut moesten bouwen. Natuurlijk ging dat helemaal fout en verweten ze elkaar dat de boel was ingestort. Op een ander kanaal toonden ze ‘The Sound of Music,’ een film die naar Ella’s mening al veel te vaak was uitgezonden. Een volgende druk op de afstandsbediening bracht haar bij een veel te flauwe comedy. Maar humor, hoe flauw dan ook, kan angsten wegnemen, dus legde ze de afstandsbediening naast zich neer.

Bijna was het haar gelukt om het onweer te vergeten. De bui leek zelfs al uit te sterven, toen de felle flits kwam die minuten lang leek aan te houden. Terwijl het flitste rolde de bijbehorende donder al door de straten. Het huis schudde op zijn grondvesten. Ella sloot haar ogen en dook nog dieper in elkaar. En toen het voorbij was, was het in huis aardedonker en doodstil. De lichten waren uit, en het beeld van de televisie was zwart.

De zenuwen gierden door haar lichaam, maar Ella wist dat er niks anders op zat dan op te staan. Op de tast liep ze naar de kast, rommelde in een la en even later hield ze een kaars in haar hand. Even gingen haar gedachten naar haar beste vriendin, Merel, die haar onlangs in geuren en kleuren had verteld wat voor spannende dingen ze met een kaars had gedaan. Ella had toen alleen haar hoofd geschud. Ze had zoiets van haar vriendin kunnen verwachten. Die deed dat soort dingen vaker, en dit verhaal was niet zoveel anders dan Merel-klassiekers met in de hoofdrol komkommers, bananen, of de stofzuigerslang. Zichzelf zag Ella dergelijke voorwerpen niet snel oneigenlijk gebruiken. Maar Merel, dat was sowieso een verhaal apart.

De gedachten aan de vriendin zette ze al snel weer van zich af toen een volgende lichtflits en de vrijwel direct volgende donder haar een huivering bezorgden en terugbrachten naar de realiteit. Nog meer voelde ze de leegte en de eenzaamheid, en nog sterker verlangde ze naar een troostende arm om haar schouder. Maar nu die arm niet in de buurt was had ze vooral behoefte aan licht.

Ze zocht in een andere la en haalde er een doosje lucifers uit. Op de tast opende ze het. Veel lucifers zaten er niet meer in het doosje. Ze voelde er nog twee, misschien drie. Toen ze de eerste bibberend wilde aanstrijken voelde ze hoe deze brak. Met nog steeds bibberende handen probeerde ze de tweede lucifer, maar die doofde al, nog voordat ze de kaars had kunnen aansteken. Ze werd nog onrustiger, toen er buiten opnieuw lichtflitsen voorbij schoten. Ze voelde nog eens in het doosje. Eindelijk voelde ze tot haar opluchting dat er nog een lucifer in zat. Voorzichtig haalde ze hem er uit. Alles kwam op deze lucifer aan. Alle hoop op licht tijdens deze angstige momenten had ze op die ene lucifer gevestigd. Hij moest het doen, het was haar laatste kans op een beetje licht. Ze haalde diep adem en langzaam streek ze de kop van de lucifer over de zijkant van het doosje. Een vlam en de bekende zwavellucht waren het gevolg. Snel maar voorzichtig bracht ze de kaars dichter bij de vlam en haalde opgelucht adem toen de lont eindelijk vlam vatte.

Ze liep rustig weg van de kast. Even stond ze stil toen ze iets dacht te horen. Ze luisterde gespannen, maar ze hoorde verder niets. Ze probeerde zichzelf gerust te stellen met de gedachte dat het waarschijnlijk de onderburen waren die weer eens een feestje gaven. Ze liep de gang in, richting de meterkast. Opnieuw stopte ze toen ze meende een geluid te horen. En dit keer klonk het dichterbij dan de vorige keer. Waren het de benedenburen wel? Ze haalde diep adem en terwijl haar hart in haar keel bonkte, liep ze door.

Haar doel was de meterkast, waar ze niet ver meer vandaan was. Haar vader had haar jaren geleden, toen ze nog thuis woonde, uitgelegd hoe ze een stop moest vervangen. Ze hoopte dat ze die kennis nog steeds had en dat dat het probleem zou oplossen. Had ze de gordijnen opzij geschoven en naar buiten gekeken dan was ze er eerder achter gekomen dat de hele wijk zonder stroom zat en haar wandeling naar de meterkast nutteloos zou zijn. Nu ontdekte ze dit pas toen ze de deur van de stoppenkast opende en ontdekte dat er behalve een paar schakelaars geen stop te bekennen was. Ze bewoog de schakelaars op en neer, maar er gebeurde niets.

Ze stapte naar achteren en sloot de deur van de meterkast. Omdat ze de deur te snel sloot, doofde haar kaars door de wind die ze zo veroorzaakte. Ze vloekte in zichzelf en wilde teruglopen toen ze opnieuw een geluid hoorde. Het was niet de donder die buiten nog steeds raasde. Het was iets in haar huis. Haar huisgenoot had al gezegd dat hij vorige week een muis had zien lopen, maar hoewel ze zich probeerde te troosten met de gedachte dat die muis nu lawaai aan het maken was, realiseerde ze zich dat het geluid onmogelijk door een muis kon zijn veroorzaakt.

Onrustig draaide ze zich om en wilde de woonkamer weer inlopen. Ze stond met haar gezicht naar het raam. Buiten flitste het opnieuw. En tijdens de flits zag ze een kort moment een duistere gestalte in het licht, dat door de gordijnen naar binnen scheen. Bij de volgende flits was deze gestalte weg. Van schrik liet ze de gedoofde kaars op de grond vallen. Vreemde geluiden en een schim. De conclusie die ze daaraan verbond boezemden haar nog meer angst in dan het onweer buiten.

Angst maakte zich meer en meer meester van haar. Maar hoe gek het ook klinkt, op dat moment was ze dankbaar voor het duister, ook al flitste en donderde het buiten. Ze liet zich op de grond zakken en op haar handen en voeten kroop ze richting de keuken. Die ruimte zag ze op dat moment als een opslag van huishoudelijke munitie. Ze kroop zo snel mogelijk en had haar doel bijna bereikt, toen ze ergens tegenaan botste Met een hand betastte ze het voorwerp. Een glad, ietwat bollend oppervlak met een touwtje. Ze slaakte een zacht gilletje. Zonder enige twijfel was dit een schoen, en daarnaast stond er nog een. En het ergste was dat het schoenen waren met benen eraan. Benen die niet van haar waren.

Snel kroop ze achteruit en probeerde overeind te krabbelen. Ze zag hoe de benen langzaam haar richting uit kwamen. Zonder een woord te zeggen bewoog de mysterieuze persoon zich voort. Ella greep met haar ene hand de rugleuning van de bank vast en richtte zich op. Angstig keek ze nog een keer om, maar de mysterieuze eigenaar van de schoenen met benen erin zag ze niet meer.

Hijgend probeerde ze op adem te komen. Een nieuwe felle flits schoot buiten door de lucht. In het kortdurende licht zag ze de vreemdeling weer, vlak bij haar. Ze bedacht zich geen moment en liep naar de keuken. Bij iedere stap die ze zette, keek ze achterom. Bijna had ze de keuken bereikt, toen ze struikelde over haar eigen benen. Ze krabbelde overeind, maar gleed meteen weer op de grond. In de deuropening zag ze in het licht van een volgende bliksemschicht de vage gestalte weer. ‘Ella…’ Ze schrok toen ze een stem, die ze in haar paniek niet herkende, haar naam hoorde noemen. Dit moest wel die stalker zijn.

Wekenlang dacht ze dat ze het zich inbeeldde, maar nu wist ze dat de geruststellende woorden van haar huisgenoot leugens waren geweest. Het was nu ongetwijfeld geen inbeelding, er had echt iemand vanuit een roeibootje op het water aan de overkant van de straat met een verrekijker naar binnen zitten gluren. Weliswaar leek alleen zij hem te zien, maar vóór haar stond nu het bewijs dat ze het zich niet ingebeeld had. Nu het licht uit was, had haar stalker vast en zeker kans gezien naar binnen te komen. ‘Ella, niet bang zijn.’ In paniek tastte ze met haar hand naar een wapen. Ze dacht na. ‘Niet bang zijn,’ dat zeggen de psychopaten altijd in de films die ze liever niet ziet, vlak voordat ze hun slachtoffer op brute wijze afslachten.

Haar tastende hand vond een langwerpig voorwerp. Ze hoopte dat dit de steel van de koekenpan moest zijn. Ze omklemde de handgreep en hield haar adem in. Toen haar belager een stap naar voren zette, hief ze de pan in de lucht. Ze hoorde haar stalker nog ‘Nee Ella, niet doen!’ roepen, maar het volgende moment raakte de koekenpan zijn schedel en hoorde ze hoe hij kermend op de grond viel.

Ella liet zich langs het keukenkastje langzaam op de grond zakken. De pan hield ze in haar hand. Verdoofd staarde ze voor zich uit, in de richting waar de indringer lag. In het licht van de bliksem zag ze vaag zijn contouren. Even meende ze hem te herkennen, maar het licht van de flits was te kort om een goed beeld te krijgen van de persoon die op de grond lag. Ze merkte hoe ze begon te trillen, en verlamd door angst bleef ze zitten.

Ruim een uur later kwam ze bij haar positieven toen de energievoorziening weer was hersteld. Ze staarde nog steeds voor zich uit toen plotseling de lichten aanschoten, en de inslagen van de granaten van de oorlogsfilm die nu blijkbaar werd afgespeeld op televisie, de resten van de donder overstemden. Ze liep naar de woonkamer en deed de televisie uit. Pas toen drong tot haar door wat er precies gebeurd was. Ze ging terug naar de keuken om te zien of de vreemdeling er nog steeds lag. Het eerste wat ze zag waren zijn benen, en toen ze ook de rest zag voelde ze opnieuw paniek.

Een potpourri van spijt, verdriet en angst overheerste haar gevoelens terwijl ze het alarmnummer belde. Ze had nog getwijfeld of ze moest bellen of eerst het bloeden moest stoppen, maar ze besloot dat het laatste de beste optie was. Op de grond lag geen psychopaat, stalker of andere crimineel. Met zijn hoofd in een plas bloed lag haar eigen broer in de deuropening van de keuken. Bewusteloos en met een behoorlijke hoofdwond. Aan de bebloede hoek van de keukentafel te zien had hij daar zijn hoofd tegen gestoten voordat hij op de grond was gevallen.

Toen ze de hoorn op de haak had gelegd ging ze weer haar knieën naast hem zitten en hield een vochtige theedoek tegen zijn hoofdwond. Nerveus voelde ze in zijn nek, maar nergens kon ze een teken van een hartslag vinden. Ze keek op de klok aan de muur, waarop de seconden tergend langzaam wegtikten. De tranen rolden over haar wangen en het leek een eeuwigheid te duren voordat er hulp kwam.

In werkelijkheid duurde het ongeveer tien minuten voordat de ambulance er was. De ambulancebroeders konden haar geruststellen. Benjamin was niet dood, alleen bewusteloos. Nog voordat hij op de brancard de ambulance in werd gereden opende hij zijn ogen. Toen Ella hem vroeg hoe hij zich voelde, antwoordde hij dat hij een barstende koppijn had.

Terwijl ze in de wachtkamer van het ziekenhuis zat, kwamen haar ouders en haar zus aangerend. Ze keken haar bezorgd aan. Over de telefoon had ze alles verteld, en toen merkte ze al dat haar moeder er niet veel van begreep. ‘Hoe kan je de stem van je eigen broer nou niet herkennen!’ Als antwoord op de vraag van haar moeder schudde ze alleen verward haar hoofd en wierp haar handen vragend in de lucht. Haar vader was minder mild in zijn woorden. ‘Je eigen broer bewusteloos slaan. Ben je helemaal bedonderd!’ Ella haalde haar schouders op. ‘Het was een ongeluk oké!’ Haar moeder sloeg een arm over haar schouder. ‘Dat weten we.’ Haar zus vroeg alleen maar of het echode toen de koekenpan zijn, volgens haar lege, hoofd raakte.

Ella was de eerste die de kamer van haar broer betrad toen de dokters met hem klaar waren. ‘Sorry,’ was alles dat ze kon uitbrengen, ‘maar wat deed je dan ook in mijn huis, en hoe kwam je binnen!’ Benjamin glimlachte. ‘Het is al goed zus. Dankzij jou hoef ik morgen dat lastige tentamen tenminste niet te maken! Ik was op weg naar pa en ma, toen mijn auto kapot ging. Ik heb hem nog weten te parkeren en ben naar je huis gelopen. Je had me een sleutel gegeven weet je nog!’ Ella knikte. Ze was blij dat hij het zo goed opnam, maar vooral opgelucht dat hij er op wat hechtingen bij zijn linkeroog na vrijwel zonder noemenswaardige schade vanaf was gekomen.

Het was bijna ochtend toen ze weer thuis kwam. In het oosten gloorde al het eerste licht van de ochtendschemering. Ella negeerde dat echter. Zuchtend sloot ze de deur achter zich en liep door het huis. De keukenvloer was nog steeds rood. Ze besloot dat opruimen wel kon wachten. Ze gooide haar sleutels op tafel en ging op de bank zitten. Ze was blij dat het gedonder voorbij was en op de bank viel ze in een diepe slaap.

Mobiele versie afsluiten